In een standpunt van 13 juni 2016 (nummer 16053, publicatie 7 juli 2016) heeft de Vlaamse Belastingdienst uitspraak gedaan over de fiscale gevolgen van een zogenaamd langst-leeft-al-heeft-beding of verblijvingsbeding met last. VLABEL aanvaardt dergelijke bedingen, al is er toch een belangrijke wijziging.
In een standpunt van 13 juni 2016 (nummer 16053, publicatie 7 juli 2016) heeft de Vlaamse Belastingdienst uitspraak gedaan over de fiscale gevolgen van een zogenaamd langst-leeft-al-heeft-beding of verblijvingsbeding met last. VLABEL aanvaardt dergelijke bedingen, al is er toch een belangrijke wijziging.
Wettelijk stelsel - gemeenschappelijk vermogen
Indien men gehuwd is onder het wettelijk stelsel dan ontstaat er automatisch een gemeenschappelijk vermogen. Dat gemeenschappelijk vermogen bestaat in principe uit al hetgeen de echtgenoten samen hebben opgebouwd tijdens het huwelijk. Voorhuwelijkse goederen en erfenissen of schenkingen vallen er dus buiten.
Indien een echtgenoot overlijdt, dan krijgt de andere echtgenoot de helft van het gemeenschappelijk vermogen op grond van het huwelijksvermogensrecht. De andere helft valt in de nalatenschap van de eerste echtgenote. Op grond van het erfrecht krijgt de langstlevende het vruchtgebruik op de andere helft. De blote eigendom gaat naar de kinderen.
De langstlevende wordt dus niet volledig eigenaar van dat gemeenschappelijk vermogen. Dit is niet altijd de bedoeling, omdat de langstlevende echtgenoot samen zal moeten optreden met de kinderen, bijvoorbeeld om de gezinswoning te verkopen en met de opbrengst een nieuwe woning te kopen.
Verblijvingsbeding
Een oplossing hiervoor is een verblijvingsbeding. Ook wel “langst-leeft-al-beding” genoemd. De langstlevende krijgt het volledige gemeenschappelijk vermogen. Dit lijkt de ideale clausule, aangezien de langstlevende enige eigenaar wordt van de gemeenschappelijke pot. Op fiscaal vlak is dit niet interessant. Al hetgeen de langstlevende meer krijgt dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen, wordt belast met erfbelasting (art. 2.7.1.0.4. VCF). Men verliest dus de spreiding van de lagere tarieven in de erfbelasting (gemiddeld 7,8% op de eerste € 250.000) over verschillende erfgenamen (als er kinderen zijn). Bovendien worden die goederen nog een tweede maal belast bij het overlijden van de langstlevende echtgenoot. In dat geval wel door de kinderen, maar men betaalt dus twee keer erfbelasting over dezelfde goederen.
Verblijvingsbeding met last of Casman-clausule
In de praktijk werd hiervoor een oplossing gevonden met de “Casman-clausule”of het “verblijvingsbeding onder last”. De langstlevende krijgt nog steeds de totaliteit van het gemeenschappelijk vermogen, maar zij moet aan de nalatenschap een som betalen voor hetgeen zij meer krijgt dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen. Economisch gezien krijgt de langstlevende dus niet meer dan de helft en kan artikel 2.7.1.0.4. VCF geen toepassing vinden. Bovendien werd daarbij nog eens bepaald dat deze som maar moet worden betaald bij het overlijden van de langstlevende. Vaak wordt er ook nog eens bepaald de schuld rentedragend is.
In de nalatenschap van de eerstoverleden echtgenoten bevindt zich dan een schuldvordering, te betalen door de langstlevende). Bij een wettelijke regeling krijgt de langstlevende het vruchtgebruik op die vordering en de kinderen de blote eigendom van die vordering. Er vindt dus wel een spreiding plaats over verschillende erfgenamen. Op die manier wordt dit nadeel van het zuivere verblijvingsbeding onder last weggewerkt.
Bij het overlijden van de langstlevende echtgenoot vormt de nog uitstaande schuld (eventueel vermeerderd met de rente) een passief van de nalatenschap.
Voorbeeld. Er is een gemeenschappelijk vermogen van € 500.000, dat integraal toekomt aan de langstlevende onder last om (in het voorbeeld) € 250.000 te betalen aan de nalatenschap van de eerstoverleden echtgenoot. Diezelfde € 500.000 zit per hypothese nog steeds in de nalatenschap van de tweede echtgenoot, maar te verminderen met een schuld van € 250.000. Er is dus € 250.000 te belasten. Indien er een rente zou zijn bedongen van 4% en de tweede echtgenoot leeft nog 20 jaar, dan bedraagt de schuld zelfs € 547.781 (dus meer dan het actief) en is er zelfs helemaal geen erfbelasting meer te betalen.
2013. De federale rulingcommissie: verdelingsbeding met last is fiscaal misbruik
In 2013 heeft de federale rulingcommissie zich uitgesproken over een verdelingsbeding met last. In die ruling werd gesteld dat een verdelingsbeding onder last fiscaal misbruik uitmaakt.
Het gevolg was dat er in de praktijk voorzichtig werd omgegaan met dergelijke clausules. Toch werden ze nog steeds geadviseerd, omdat de argumentatie van de rulingcommissie niet overtuigend was.
2015. Ook VLABEL spreekt zich negatief uit over verdelingsbeding met last
Later heeft ook de Vlaamse Belastingdienst (VLABEL) zich negatief uitgesproken over een verdelingsbeding onder last in een niet-gepubliceerd standpunt. Er zou geen rekening worden gehouden met een verdelingsbeding met last. Dit werd bevestigd in verschillende aanslagbiljetten: “Bij een verblijvingsbeding met last zal er geen rekening worden gehouden met de last, gezien deze pas ontstaat na het overlijden”. Meer argumenten werden er (bij ons weten) niet gegeven. Er zijn verschillende procedures hangende tegen aanslagbiljetten op basis van dit standpunt.
2016. VLABEL herziet haar standpunt over verdelingsbeding met last
VLABEL is inmiddels met standpunt nummer 15053 teruggekomen op haar standpunt van 2015, weliswaar op een enigszins bijzondere wijze.
In de nalatenschap van de eerste echtgenoot wordt er rekening gehouden met de last. In de nalatenschap van de eerste echtgenoot bevindt zich dus een roerende schuldvordering die wordt belast. Met een eventuele interest wordt geen rekening gehouden. De last wordt dus nominaal gewaardeerd. Artikel 2.7.1.0.4. VCF, dat het surplus boven de helft belast, wordt niet toegepast.
In de nalatenschap van de tweede echtgenoot wordt de schuld niet aanvaard als een passief. Het standpunt stelt: “De erfgenamen die bij het eerste overlijden een schuldvordering bekwamen, zijn echter geen erfbelasting verschuldigd in de mate dat ze thans betaling van hun schuldvordering bekomen. De waarde van de (roerende) schuldvordering die in hoofde van deze erfopvolgers werd belast bij het eerste overlijden mag dus in mindering worden gebracht van hun belastbaar aandeel in de tweede nalatenschap.”
Men mag dus enkel de waarde van de vordering die destijds werd belast in hoofde van de afstammelingen in mindering brengen van het erfdeel in de nalatenschap van de tweede echtgenoot. Op het restant zal dus erfbelasting verschuldigd zijn. Over het algemeen kan men stellen dat het nieuwe standpunt minder voordelig is voor verdelingsbedingen onder last en dat men telkens opnieuw moet bekijken of deze techniek interessant is.
Jammer genoeg vermeldt het standpunt geen toepassingsdatum. Het standpunt werd gepubliceerd op 7 juli 2016. Valt elk overlijden na die datum onder het nieuwe standpunt en worden dus meteen ook oude clausules - die werden opgemaakt tijdens een ander standpunt - geviseerd? Of zal het standpunt enkel gelden voor clausules na 7 juli 2016? De praktijk zal het uitwijzen.. VLABEL heeft in eerdere standpunten (cf. gesplitste inschrijvingen) wel een niet-retroactieve toepassing toegestaan, zodat het nieuwe standpunt enkel van toepassing zou zijn op nieuwe clausules.
Cazimir,
Bart Verdickt,
16 juli 2016.